Sociaal beleid

Nederland kent een uitgebreid stelsel van sociale zekerheden en dit gegeven wordt als belangrijke maatschappelijke verworvenheid beschouwd. Het socialezekerheidsstelsel is de afgelopen jaren ingrijpend herzien om meer controle uit te kunnen oefenen en om bijvoorbeeld ziekteverzuim tegen te gaan en werkgelegenheid te bevorderen.

 

Welzijn

Iedere Nederlander moet in gelijke mate kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Sommige groeperingen (ouderen, jongeren, etnische minderheden, verslaafden) hebben daarbij echter ondersteuning nodig. Dat is het uitgangspunt van het welzijnsbeleid, dat voor het grootste deel door de gemeenten wordt uitgevoerd. Zij kiezen er steeds meer voor problemen per wijk aan te pakken. Het doel is die wijken te laten uitgroeien tot vitale leefgemeenschappen waarin alle bewoners zich thuis voelen.

 

Veranderende maatschappij

De veranderingen in de maatschappij vragen steeds opnieuw om aanpassing van het welzijnsbeleid. Om een voorbeeld te noemen: Nederland vergrijst. Over 10 jaar zal ongeveer 28 % van de bevolking 55 jaar of ouder zijn. Op dit moment neemt bijna de helft van de mensen tussen 55 en 65 jaar niet deel aan het arbeidsproces. Uit sociale en economische overwegingen wil de overheid dat percentage terugdringen en meer ouderen kans op werk geven. Ook de werkloosheid onder de jeugd heeft de speciale aandacht van de overheid. De oplossing wordt gezocht in subsidies en combinaties van opleiding en werk. Er zijn nog veel meer voorbeelden van het huidige welzijnsbeleid. Zo worden gemeenten gestimuleerd de kinderopvang fors uit te breiden, zodat de achterstand op dit terrein ten opzichte van de omringende landen wordt ingelopen. Ouders die problemen hebben met de opvoeding, of van wie de kinderen een achterstand dreigen op te lopen, kunnen een beroep doen op ondersteuning. Langdurig werklozen kunnen op allerlei terreinen hulp krijgen, variÎrend van het oplossen van schulden tot en met psychische begeleiding. Op het gebied van gehandicaptenzorg is medio 2001 een Wet gelijke behandeling 2001 in werking getreden. Deze maakt het mensen met een handicap mogelijk als volwaardig burger in de maatschappij te functioneren en beschermt hen tegen discriminatie.

 

Etnische minderheden

Van de bevolking behoort 9,4% tot de etnische minderheden. Daartoe worden gerekend mensen die afkomstig zijn uit de Nederlandse gebiedsdelen Antillen en Aruba, uit de landen Suriname, Turkije en Marokko, of mensen die als gastarbeiders of asielzoeker naar Nederland zijn gekomen. Tussen 1971 en 1997 is het aantal mensen dat tot de etnische minderheden behoort, gegroeid van 200.000 naar ongeveer 1,5 miljoen. De integratie is een moeizaam proces. De werkloosheid onder Turken en Marokkanen is bijvoorbeeld vijf maal zo hoog als onder autochtonen. De overheid probeert hierin verbetering aan te brengen door onder meer bijscholing aan te bieden en werkgevers te stimuleren allochtonen in dienst te nemen. In 1998 is de Taskforce Minderheden en Arbeidsmarkt opgericht, een overlegorgaan waarin topfunctionarissen uit bedrijfsleven, vakbonden en overheid de problemen bespreken. Verplichte inburgering hoort ook tot de maatregelen om achterstand onder allochtonen te voorkomen. Nieuwkomers krijgen kort na aankomst verplicht een cursus Nederlandse taal en maatschappelijke oriÎntatie. Zo nodig krijgen ze ook begeleiding bij het vinden van een baan.

 

Volksverzekeringen

Er bestaan twee soorten sociale verzekeringen: volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. De werknemersverzekeringen gelden voor mensen in een dienstbetrekking, de volksverzekeringen zijn verplicht voor iedereen die in Nederland woont. Ook wie in het buitenland woont, maar in Nederland werkt en daardoor loonbelasting betaalt, is verzekerd. Bij vertrek naar het buitenland kan de verzekering vrijwillig worden voortgezet. De volksverzekeringen worden uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank, die de verzekeringsfondsen beheert. De bank staat onder toezicht van het ministerie van Sociale Zaken.
De volksverzekeringen die hieronder worden beschreven, worden uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank.
De Algemene Ouderdomswet (AOW) geeft recht op ouderdomspensioen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Een volledig AOW-pensioen wordt opgebouwd in 50 verzekeringsjaren, van de 15de tot de 65ste verjaardag. Voor elk niet verzekerd jaar wordt het pensioen gekort met 2%. Overigens heeft 80% van de AOW-gerechtigden naast de AOW een zelf opgebouwd pensioen.
De Algemene Nabestaandenwet (ANW) regelt uitkeringen voor echtgenoten, partners en kinderen na overlijden van een verzekerde. Recht op een uitkering heeft een nabestaande die is geboren voor 1 januari 1950, of ten minste voor 45% arbeidsongeschikt is, of een ongehuwd kind heeft dat jonger is dan 18 jaar. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het inkomen.
De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) biedt een financiÎle tegemoetkoming aan mensen die een kind onder de 18 jaar verzorgen of onderhouden. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verzekert zware geneeskundige risico's die niet via een ziekenfonds of ziektekostenverzekering gedekt zijn.

 

Werknemersverzekeringen

Werknemers in dienstbetrekking zijn verplicht verzekerd voor een aantal werknemersverzekeringen: de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW), de Ziekenfondswet (ZWF) en de Wet arbeidsongeschiktheid (WAO).

 

Ziektewet

Het doel van de Ziektewet is werknemers te verzekeren tegen de financiÎle gevolgen van arbeidsongeschiktheid door ziekte. Sinds 1 maart 1996 zijn werkgevers verplicht hun zieke werknemers gedurende het eerste jaar van de ziekte 70% van het loon uit te betalen, of meer als dat in een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) is geregeld. Het bedrag mag in ieder geval niet lager zijn dan het minimumloon. De eerste twee ziektedagen kunnen voor rekening van de werknemer komen. Dit moet dan wel schriftelijk zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst, in het reglement van het bedrijf, of in de CAO. In veel gevallen is afgesproken zieke werknemers in het eerste jaar 100% van het loon door te betalen.

Ook bij ziekte als gevolg van zwangerschap, bevalling of orgaandonatie is ziekengeld mogelijk. Het zwangerschapsverlof in Nederland bedraagt ten minste 16 weken en begint zes tot vier weken voor de bevalling. In die periode bedraagt het ziekengeld 100% van het loon.

Werkgevers hoeven alleen zieken door te betalen die een vast dienstverband hebben. Mensen die geen werkgever (meer) hebben kunnen vaak toch een beroep doen op de Ziektewet. Het gaat dan onder meer om uitzendkrachten en mensen die tijdens hun eerste ziektejaar hun baan verliezen. De Ziektewet geldt ook als 'vangnet' voor mensen zonder arbeidsovereenkomst, maar die wel een soort dienstbetrekking hebben, zoals thuiswerkers en stagiairs.

 

Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet (WW) verzekert werknemers beneden de 65 jaar met een dienstbetrekking tegen de financiÎle gevolgen van werkloosheid. Om recht te hebben op een uitkering moet een werknemer van de 39 weken die aan zijn werkloosheid vooraf gingen er ten minste 26 hebben gewerkt. Wie alleen aan deze eis voldoet, krijgt een halfjaar lang een WW-uitkering van 70% van het minimumloon. Een werknemer kan ook een hogere uitkering krijgen, afhankelijk van het loon dat hij of zij verdiende. De werknemer moet dan in ten minste vier van de vijf kalenderjaren die aan de werkloosheid vooraf gingen, over 52 of meer weken loon hebben ontvangen. De duur van deze uitkering hangt af van het aantal gewerkte jaren en varieert van ten minste een halfjaar tot een maximum van vijf jaar. Wie na deze periode nog werkloos is, heeft gedurende twee jaar recht op een vervolguitkering van de WW. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumloon. Wie op het moment van werkloos worden 57 jaar of ouder is, houdt recht op de vervolguitkering tot het 65ste jaar.

 

Ziekenfondswet

De Ziekenfondswet (ZWF) geeft recht op ziekenhuisopname, medische, paramedische en beperkte tandheelkundige hulp. De wet wordt uitgevoerd door de ziekenfondsen. Verzekerden kunnen via de ziekenfondsen ook aanspraak maken op hulpmiddelen, genees- en verbandmiddelen en revalidatie. De meeste uitkeringsgerechtigden zijn verzekerd voor de ZWF, evenals werknemers met een vast loon beneden een bepaalde grens, de zogenoemde loongrens.

 

Wet arbeidsongeschiktheid

De Wet arbeidsongeschiktheid (WAO) heeft als doel mensen die ziek of arbeidsongeschikt zijn zoveel en zo snel mogelijk (weer) aan werk te helpen en verzekert werknemers onder de 65 jaar tegen de financiÎle gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 1 januari 1998 is een nieuwe wetgeving ingegaan. Om in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering moet een werknemer na een wachttijd van 52 weken nog voor ten minste 15% ongeschikt zijn voor gangbare arbeid. De wachttijd van 52 weken komt overeen met de maximale periode waarin loon of ziekengeld wordt doorbetaald. De WAO-uitkering geldt voor vijf jaar. Uiterlijk drie maanden voor afloop van deze periode moet opnieuw een uitkering worden aangevraagd. De hoogte daarvan hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid, van de leeftijd en van het dagloon van de verzekerde. Er zijn zeven categorieÎn, die variÎren van 15% tot meer dan 80% arbeidsongeschiktheid. Aan elke categorie is een uitkeringspercentage gekoppeld dat varieert van 14% tot 70%. Ook de WAO-uitkering kent twee fasen: een loondervingsuitkering van maximaal 6 jaar en een vervolguitkering.
Sinds 1998 geldt de WAO ook voor ambtenaren. Voor zelfstandigen en jonge gehandicapten zijn sindsdien eigen verplichte verzekeringen ingesteld: de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) en de Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten (Wajong). De WAZ verzekert zelfstandige ondernemers, echtgenoten of partners die in het bedrijf meewerken en vrije beroepsbeoefenaren (hieronder vallen onder meer directeuren-grootaandeelhouders en geestelijken). De hoogte van de uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van het gederfde inkomen in het jaar voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Omdat zelfstandigen vaak wisselende inkomsten hebben, mag worden uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de laatste vijf jaar, als dat gunstiger is. De WAZ is een verplichte verzekering. De hoogte van de WAZ-uitkering bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. Vrouwelijke WAZ-verzekerden hebben gedurende 16 weken recht op een uitkering in verband met een bevalling. Deze bedraagt ten hoogste 100% van het minimumloon.
De Wajong regelt een uitkering op minimumniveau voor jonge gehandicapten. In aanmerking komen jongeren die op hun 17de arbeidsongeschikt zijn of dat later in hun studietijd worden. In het tweede geval moeten ze in het voorafgaande jaar ten minste een halfjaar een studie hebben gevolgd.

 

Gemeentelijke voorzieningen

Naast deze regelingen bestaan er sociale voorzieningen die een te laag inkomen aanvullen tot het voor de betrokkene geldend sociaal minimum. De meeste van deze wetten worden uitgevoerd door de gemeenten. De belangrijkste is de Algemene Bijstandswet (ABW). Een bijstandsuitkering wordt gegeven aan mensen die geen of te weinig inkomsten hebben om in hun dagelijkse levensbehoeften te voorzien. Als er inkomsten zijn, zoals alimentatie, wordt de uitkering overeenkomstig verminderd. De Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt ook door de gemeenten uitgevoerd. Deze wet regelt vervoer, rolstoelen en woonvoorzieningen (zoals het aanpassen van een woning) voor ouderen en gehandicapten. Het doel is ouderen en gehandicapten zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen.

 

Nieuwe regelingen

Sinds kort zijn er regelingen die ervoor zorgen dat gehandicapten en langdurig werklozen makkelijker aan werk kunnen komen. Een daarvan is de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Deze wet beperkt de financiÎle risico's voor werkgevers die arbeidsgehandicapten in dienst nemen en biedt hen compensatie voor onder meer aanpassingen van de werkplek. Ook biedt de wet werkzoekenden met een arbeidshandicap extra mogelijkheden om werk te vinden. Een ander voorbeeld is de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW). Deze is bedoeld om langdurig werklozen met of zonder arbeidshandicap, uitkeringsgerechtigden en werkloze jongeren (beneden de 23 jaar) sneller aan een baan te helpen. Op grond van de WIW kunnen dienstbetrekkingen of werkervaringsplaatsen worden aangeboden en ook cursussen waardoor iemand betere kansen krijgt op de arbeidsmarkt. Aan alleenstaande ouders kan in het kader van deze wet kinderopvang en buitenschoolse opvang voor kinderen tot 12 jaar worden geregeld.

 

Gezondheidszorg

Het gaat economisch goed met Nederland en dat uit zich ook in de gezondheidszorg. De overheid stelt steeds meer geld beschikbaar voor de zorg en iedereen heeft een ziektekostenverzekering. Maatschappelijke en medische ontwikkelingen echter vereisen steeds nieuwe aanpassingen. Mensen moeten soms te lang wachten op de zorg die ze nodig hebben. Ondanks het feit dat Nederlanders een hoge gemiddelde levensverwachting hebben ( 74,6 jaar voor mannen en 80,3 jaar voor vrouwen) blijven mensen uit de lagere sociale klassen daarbij achter. Deze groep krijgt dan ook extra aandacht van deskundigen en beleidsmakers.

 

Preventie

Een belangrijk onderdeel van het beleid is het voorkomen van gezondheidsproblemen en ziekten of het vroegtijdig opsporen daarvan. Doel van de preventie is de gezonde levensverwachting van de bevolking te verlengen, vroegtijdige sterfte te vermijden en de kwaliteit van het leven van mensen met een ziekte of een handicap te verhogen. Dat gebeurt onder meer door vaccinatieprogramma's voor kinderen tussen 0 en 4 jaar. De huisartsen vormen over het algemeen de spil van de preventie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van infectieziekten, als onderdeel van hun verantwoordelijkheid voor collectieve preventie en lokale openbare gezondheidszorg.
De richtlijnen van de Europese Unie worden gevolgd waar het gaat om de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. In Nederland wordt op de uitvoering van die richtlijnen toezicht gehouden door de Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire zaken.
Bevolkingsonderzoeken die risico's meebrengen voor de deelnemers mogen in Nederland alleen worden uitgevoerd met een vergunning. De landelijke overheid laat bevolkingsonderzoeken doen naar borstkanker en baarmoederhalskanker.

Preventie houdt ook in het verbeteren van bepaalde, ongezonde omstandigheden. De persoonlijke levensstijl bijvoorbeeld is van grote invloed op de gezondheid. Verschillende organisaties en instellingen houden zich bezig met voorlichting en gedragsverandering op het gebied van lichaamsbeweging, roken, alcoholgebruik, seksueel verkeer (veilig vrijen) en ontspanning. De landelijk overheid stimuleert de gezondheidsvoorlichting en -opvoeding en neemt maatregelen om voor de gezondheid schadelijke gewoontes in te perken. Ook milieuvervuiling, verkeersveiligheid en arbeidsomstandigheden krijgen hierbij aandacht.

 

Kwaliteit van zorg

Naast preventie en bevordering van de gezondheid is ook de zorg een belangrijke factor. In Nederland wordt de zorg verstrekt door een scala aan privaatrechtelijke voorzieningen en individuele beroepsbeoefenaren, die hun eigen beleid vaststellen. De overheid geeft daarvoor de kaders aan. Kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg voor iedereen zijn de belangrijkste uitgangspunten.
De kwaliteit is geregeld in een aantal wetten, zoals voor artsen, voor zorginstellingen, voor de relatie tussen zorgverlener en patiÎnt en voor gedwongen opname van wilsonbekwame patiÎnten. Ook wetten en regelingen voor de inspraak van patiÎnten en cliÎnten dragen bij aan de kwaliteit van de zorg. Beroepsbeoefenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het opzetten van eigen kwaliteitssystemen en de bewaking daarvan. De Inspectie voor de Volksgezondheid houdt daarop het toezicht.

 

Toegankelijkheid

Bij de toegankelijkheid van de zorg gaat het niet alleen om een goede geografische spreiding van de voorzieningen, maar ook om financiÎle toegankelijkheid. De noodzakelijke zorg moet voor alle inwoners betaalbaar zijn. Daarvoor bestaat een aantal wettelijk geregelde voorzieningen. Mensen met lagere inkomens zijn wettelijk verplicht verzekerd via de ziekenfondsen. Andere inwoners moeten zich verzekeren bij particuliere verzekeringsmaatschappijen. Sommige bedrijven sluiten bij de verzekeringsmaatschappijen collectieve ziekteverzekeringen af voor hun personeel. Voor langdurige verzorging en verpleging kent Nederland een verplichte verzekering waarvoor iedereen een premie betaalt, die afhankelijk is van het inkomen. Van alle uitgaven in de zorg gaat 45% naar deze langdurige zorg. Voor ziekenhuizen, huisartsen en paramedici (52% van de zorguitgaven) bestaan verschillende soorten verzekeringen.

 

Budget

In de Nederlandse zorgsector ging in 2000 zo'n 37,3 miljard euro om. Het totale budget laat de laatste jaren een forse groei zien. Een deel van de groei is nodig om de zorg voor een grotere en ouder wordende bevolking te betalen. Daarnaast stijgen de kosten als gevolg van nieuwe medische mogelijkheden. Ook het stijgen van de welvaart en het mondiger worden van patiÎnten leiden tot hogere eisen aan de zorgvoorzieningen. De overheid probeert onnodig lange wachttijden in te lopen en de werkdruk bij zorgverleners te verminderen. In 1998 maakten kabinet en landelijke organisaties van zorgverleners, patiÎnten en verzekeraars voor het eerst in een vroeg stadium meerjarenafspraken over de besteding van de (extra) gelden. Organisaties uit de ouderenzorg, gehandicaptenzorg, curatieve somatische zorg en geestelijke gezondheidszorg werden betrokken bij de keuzes en legden zich vast op het nakomen van de gemaakte afspraken. Aan de andere kant legde de overheid zich vast op een meerjarige verdeling van het extra budget. Een voordeel van deze nieuwe bestuurlijke aanpak is onder meer de integrale benadering, die uitgaat van de vraag van patiÎnten in plaats van het aanbod van de instellingen. Een ander winstpunt is dat er voor een aantal jaren financiÎle zekerheid is gewaarborgd. Dat geeft ruimte en tijd om de aandacht te richten op de vernieuwing van de zorg.

 

Langdurige zorg

De ontwikkeling van de laatste jaren is om mensen die langdurige zorg behoeven niet langer in instellingen te plaatsen, maar ze zo lang mogelijk zelfstandig in de maatschappij te laten functioneren. Daartoe krijgen ze 'zorg op maat'. De zorg komt bij de mensen thuis. Een belangrijke voorwaarde om zich (weer) deel te voelen van de samenleving is ook het hebben van werk of een dagbesteding. Zorgverleners proberen hun cliÎnten zoveel mogelijk te bieden, ofwel in eigen huis, of in samenwerking met bijvoorbeeld arbeidsvoorziening, welzijnswerk of bedrijfsleven. De overheid stimuleert deze aanpak. Zo hebben alle gemeenten inmiddels indicatie-organen die, afgaand op de persoonlijke situatie van de aanvrager, objectief en onafhankelijk vaststellen welke zorg nodig is. De zorg wordt vergoed door de verzekeraars. Mensen die ook financieel de regie over hun leven willen houden, kunnen vragen om een persoonsgebonden budget (pgb), een bepaalde som geld waarmee zij zelf kunnen kiezen welke zorg of zorgverlener ze inschakelen. Het budget hiervoor is nog beperkt, maar de recente vernieuwingen zorgden bij de instellingen al wel tot grotere flexibiliteit en meer aandacht voor de behoeften van de cliÎnt.

 

Ontwikkeling in de medische zorg

De huisarts fungeert als 'toegangspoort' voor de medische zorg. De meeste mensen met gezondheidsklachten gaan eerst naar de huisarts. Als de huisarts de diagnose niet kan stellen, of zelf de klacht niet wil of kan behandelen, verwijst hij of zij door naar een medisch specialist of paramedicus. Het is de bedoeling dat de huisarts ook binnen de geestelijke gezondheidszorg zo'n poortwachtersrol vervult. Maar er rusten op de schouders van de huisartsen nog een groot aantal andere taken en verantwoordelijkheden. Bijvoorbeeld het eindtoezicht op patiÎnten die tijdelijk worden behandeld bij een of meer specialisten, de uitvoering van preventieprogramma's en de verantwoordelijkheid voor het voorschrijven van geneesmiddelen. Om alle doeleinden te verwezenlijken moet de huisarts meer en meer samenwerken met andere zorgverleners en instellingen. Voor huisartsen met solopraktijken - nu nog ongeveer de helft van de praktijken - is dit bijna ondoenlijk. Het beleid van de overheid en de landelijke organisatie van huisartsen is er daarom op gericht groepen huisartsen verantwoordelijk te maken voor die samenwerking.

Ook binnen de ziekenhuizen die variÎren van 300 tot ruim 1000 bedden, is het nodige in beweging. Het aantal bedden en de opnameduur van patiÎnten zijn drastisch verlaagd. Zo komt er meer ruimte voor dagopnamen en poliklinische behandelingen. Nieuwe medische apparatuur, informatietechnologie en wijzigingen in de organisatie maken het vaker mogelijk ziekenhuiszorg thuis te verlenen. Sommige ziekenhuizen hebben zogenoemde buitenpoliklinieken, zodat patiÎnten niet voor alles naar het centrale ziekenhuis hoeven. Een andere ontwikkeling is dat ziekenhuis en specialisten zich organiseren rond de behoeften van patiÎntengroepen, bijvoorbeeld in een polikliniek waar vrouwen na borstonderzoek binnen 24 uur de uitslag krijgen.

 

Geneesmiddelen

Om geneesmiddelen betaalbaar te houden voert de overheid een beleid van kostenbeheersing. Dat is hard nodig, omdat de kosten van geneesmiddelen jaarlijks met tenminste 10% stijgen. Deze snelle groei bedreigt de financiÎle ruimte om bepaalde knelpunten in de zorg aan te pakken, zoals de wachtlijsten.
In principe kunnen patiÎnten van de apotheek een receptgeneesmiddel zonder bijbetaling meekrijgen. Met het geneesmiddelenvergoedingssysteem heeft de overheid vergoedingslimieten opgesteld voor groepen geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn. Ligt de prijs boven de limiet, dan moet de consument de meerkosten zelf betalen.
De minister besluit welke nieuwe geneesmiddelen worden toegelaten tot het verzekeringspakket en dus voor vergoeding in aanmerking komen.
Dankzij de Wet Geneesmiddelen kan de overheid maximumprijzen vaststellen. Hierbij gelden de prijzen in ons omringende landen als richtlijn.
De overheid probeert samen met artsen en apothekers het zinnig en zuinig voorschrijven onder artsen te bevorderen. Op zo'n 800 plaatsen functioneert dit overleg. Ook het elektronisch voorschrijfsysteem is een instrument om huisartsen te helpen beter voor te schrijven.

 

Drugs

Het belangrijkste doel van het drugsbeleid is het voorkomen dan wel beperken van risico's van drugsgebruik. De verantwoordelijkheid wordt gedeeld door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Justitie en Binnenlandse Zaken. Verschillende drugs brengen verschillende risico's voor de gezondheid mee. Daarom maakt de wet onderscheid tussen harddrugs (bijvoorbeeld heroÔne, cocaÔne en synthetische drugs zoals XTC) en softdrugs (hasjiesj en marihuana). De aanpak van de (internationale) handel in drugs heeft de hoogste prioriteit in het opsporings- en vervolgingsbeleid. Lagere prioriteit heeft het aanpakken van het bezit van kleine hoeveelheden softdrugs voor eigen gebruik (tot 30 gram). Op grond hiervan worden de zogenaamde coffeeshops waar hasjiesj en marihuana in kleine hoeveelheden te koop zijn, gedoogd (maximaal 5 gram per keer per persoon). Dat betekent dat de verkoop van softdrugs, hoewel deze strafbaar is, onder bepaalde voorwaarden niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Voor deze aanpak is gekozen om te voorkomen dat softdruggebruikers in aanraking komen met harddrugs. De coffeeshops zijn gebonden aan strenge regels. Ze worden gecontroleerd en wanneer de regels worden overtreden, volgt sluiting.
Het aantal verslaafden aan harddrugs ligt in Nederland tussen 25.000 en 29.000 (Nationale Drugmonitor Jaarbericht 2000). Dat is minder dan in de meeste andere westerse landen. Harddrugsverslaafden kunnen hulp krijgen bij het ontwennen van drugsgebruik en bij het verbeteren van hun gezondheid en hun leefsituatie. Zo wordt er het vervangende middel methadon verstrekt en kunnen verslaafden gebruikte spuiten voor nieuwe inruilen. Daardoor is het percentage intraveneuze drugsgebruikers onder mensen met een HIV-besmetting relatief laag in Nederland. Sterfte als gevolg van druggebruik (76 doden in 1998) is beperkt in vergelijking met sterfte wegens alcoholgebruik en roken (resp. 3500 en 24.000, Alcoholnota 2001 Nationale Drugmonitor Jaarbericht 2000). De belangrijkste acute doodsoorzaak voor drugs is overdosering.
Nieuwe ontwikkelingen echter baren ernstige zorgen. Bijvoorbeeld de opkomst van de synthetische harddrugs. Ook tegen de handel en productie hiervan wordt streng strafrechtelijk opgetreden. Tevens wordt veel gedaan aan het ontwikkelen van nieuwe methoden van voorlichting en preventie.

Nederland neemt in het onderzoek een vooraanstaande plaats in. Op basis van het onderzoek past Nederland zijn drugsbeleid steeds aan de nieuwe ontwikkelingen aan. JustitiÎle en hulpverlenende instanties werken bij de bestrijding van de drugshandel goed samen met elkaar en met internationale organisaties. De factoren die Nederland zo geschikt maken voor de legale handel, gelden helaas ook voor de handel in illegale producten. Als grootste containerhaven ter wereld, is het bijna onmogelijk om elke vracht die de Rotterdamse haven binnenkomt nauwkeurig te checken. Daar staat de enorme stijging in inbeslagname van verdovende middelen tegenover.